Hoewel de Stad Gelian, een aantal steden en de diverse hertogdommen met al hun diversiteit elders duidelijk beschreven zijn, is er een duidelijke overkoepelende Geliaanse, Midlandse, cultuur, die hieronder beschreven wordt.

 Rangen en standen

Gelian is een standenmaatschappij met weinig sociale mobiliteit. Dat geldt zowel voor de arbeiders; regenten en de gilden in de steden, als ook voor de boeren en de adel op het platteland.

In de steden wonen normale arbeiders, de mannen en vrouwen van Gelian, in klein huizen. Niet zelden zijn deze wat oud en vervallen, hoewel dit per stad en per streek nogal kan verschillen. Arbeiders hebben weinig rechten en nauwelijks bestaanszekerheid. Arbeiders hebben vaak grote gezinnen en leven vaak in erbarmelijke omstandigheden met grote gezinnen in kleine huizen, die ze huren van pandjesbazen, vaak regenten, die de huizen vaak slecht onderhouden. In de stad Gelian is er nauwelijk een huis te vinden waarvande verf niet gebladderd of vervaagd is. De meeste Gelianers, en zeker de arbeiders, werken lange dagen en hebben eigenlijk geen enkele manier om hun situatie te verbeteren, aangezien ze net genoeg verdienen om hun dagelijkse kosten te dekken. Het is een diverse groep mensen. Van vissers tot havenkruiers, van netmakers tot uitsmijters en van dagloners tot de prostituées  die in iedere Geliaanse stad of groter dorp wel te vinden zijn. Wat de arbeiders vaak verbindt zijn hun pullen stukbier en hun vispotje, en hun afkeer van de ‘hoge heren’. De arbeiders hebben hun eigen kroegen, hun eigen muziek en spreken vaak met een zwaar (LaGeliaans) accent.

Voor sommigen arbeiders is het leger, de marine of de stadswacht van LaGelian/HoGelian een uitweg – aanmonstergeld is vaak meerdere maandsalarissen. Met name de jongere zonen zorgen zo voor extra inkomsten voor hun ouders. Tweede en derde zonen worden vaak ‘aan het leger verkocht’ om te zorgen dat de andere kinderen nog enigszins fatsoenlijk kunnen leven. In het leger zijn de leefomstandigheden zwaar en de doorgroeimogelijkheden beperkt, aangezien het officierscorps bij al deze onderdelen zijn gereserveerd voor respectievelijk adel; regenten en regenten/adel. Maar er is tenminste vast inkomen en kost en inwoning.

Iets boven de arbeidersklasse is de groep van middenstanders: de herbergiers, handelaars, bordeelhouders, vissers met een eigen bootje, winkeleigenaars, schoolmeesters, lijfwachten en onderofficieren. Rijkdom in deze groep varieert ook – maar ze dragen meestal goede kwaliteit arbeiderskleding en geen regentenzwart. Maar zeker ook geen adellijke franjes.

Iets boven de arbeidersklasse is de groep van middenstanders: de herbergiers, handelaars, bordeelhouders, vissers met een eigen bootje, winkeleigenaars, schoolmeesters, lijfwachten en onderofficieren. Rijkdom in deze groep varieert ook – maar ze dragen meestal goede kwaliteit arbeiderskleding en geen regentenzwart. Maar zeker ook geen adellijke franjes.

De gilden in de steden zijn goed georganiseerd en houden hun deuren gesloten en de kennis van hun ambacht streng verborgen voor niet-Gildeleden. Hoewel sommige Gilden zeer machtig zijn binnen de verschillende steden, ambiëren zij niet een hogere sociale positie, met uitzondering van de magiërsgilden die overal een dikke vinger in de pap hebben. Gildeleden hebben een goed leven, maar werken hard en moeten zich schikken aan de strenge gildenregels. Een aantal Geliaanse gildenwerkers hebben net als de regenten een wat puriteinse inslag – hoewel dit van gilde tot gilde en van streek tot streek verschilt. Veel gildes hebben hun eigen militia, hun eigen wapenschild, gildenkleuren, soms een eigen muziekband, maar altijf een eigen gildenhuis.

De Regentenklasse is de geschoolde bovenlaag van de burgerij. Dit zijn bijvoorbeeld handelaars, advocaten, rechters, officieren op de (oorlogs)vloot en professionele dokters, architecten, huisbazen en alchemisten. Deze families kunnen een goede opleiding voor hun zoon of dochter betalen en de rijkste onder hen sturen hun kinderen naar een academie of universiteit in Corpenn. De belangrijkste families hebben een prominente plaats in de regering van Gelian en zijn machtig genoeg om de hoge edelen uit te dagen als het om invloed gaat. Alleen het leger blijft haar deuren gesloten houden, hoewel zèlfs daar de laatste jaren wat voorzichtige kiertjes verschijnen. Het officiercorps bestaat daar (bijna) alleen uit de leden van adellijke huizen. De regenten zijn over het algemeen puriteins te noemen. Streng in de leer van Soloz en

proberen een eenvoudig leven te leiden met weinig opsmuk en uitspattingen. Regenten sponseren liefdadigheid en investeren veel in publieke werken. Ze zijn vaak gemakkelijk te herkennen aan hun zwarte kleren, van goede snit, al dan niet met een witte boord.  De adel scheldt ze regelmatig uit voor ‘kraaien’ of

eksters’. Regenten vinden de adel vaak protserig of zelfs potsierlijk.     Regenten reizen vaak in kleine zwarte  koetsen, of wandelen, met lijfwachten.                                               

Op het platteland is er zo mogelijk nog minder sociale mobiliteit. Boeren blijven boeren en de adel blijft vrijwel gesloten voor de leden van een andere stand.

Boeren zijn ofwel lijfeigene; horige of vrije boer. De lijfeigene is met handen en voeten geketend aan het land van de heer en heeft geen vrij leven. Hoe goed het leven van een lijfeigene is, hangt geheel af van de heer van het land. Een lijfeigene mag niet trouwen of reizen zonder toestemming van de heer en in sommige streken zijn de straffen van lijfeigenen nog steeds vrij barbaars te noemen. Met name een aantal heren in Meeroever en Stierbergen hebben een slechte reputatie waar het gaat over het behandelen van lijfeigenen. Kleding en onderkomen reflecteert vaak de houding van een adellijke familie ten opzichte van hun lijfeigenen. 

verrichten worden voor de heer. De horigen hebben slechts beperkte vrijheid. In sommige streken zijn ze amper beter af in vergelijking met de lijfeigene. Ook zij moeten werken op het land van de heer, de wegen onderhouden en de vestingwerken opknappen.

De meeste vrije boeren zijn iets vrijer om te gaan en te staan waar ze willen, maar ook zij zijn leenplichtig aan de heer. Een voordeel daarvan is dat een heer ze zal beschermen tegen de aanvallen van Harkaz en Slaagh, iets waar een èchte vrije boer, een liber, niet op zal kunnen rekenen. Sommige Libers hebben echter grote versterkte hoeven, hun eigen wapenknechten en vaak een groot aantal gemeen uitziende slaaghershonden. In de loop van de tijd is er met name in het Prinselijk domein Gehliaan een grote groep van rijke Libers die niet dienstplichtig is aan de staat, maar wel een grondgebied met prachters beheert als ware het een heer.

De adel is zeer belangrijk in Gelian. Edelen zijn oppermachtig op hun landerijen: ze innen de belasting; spreken recht; zijn het hoofd van de schout en schepenen; bepalen in enige mate de wetten; regeren; zijn legeraanvoerder en grootgrondbezitter. Iedere edelman heeft een eigen wapenschild. Gelian kent Tien Hertogdommen; die weer ingedeeld zijn in totaal Zestien Graafschappen; Veertien Burggraafschappen; Twintig Baronschappen en Zesenveertig (Jonk)Heerlijkheden. Iedere Edele levert in tijden van oorlog boeren voor het Geliaanse leger (de Boerenregimenten) en ‘ridders’ voor de Cavalerie. Ze zijn trouw- leenplichtig aan de Prins van Gelian. Adel verplicht. Een hertogelijk hof levert een aantal afgesproken ridders (in harnas met strijdros), wapenknechten en boeren. De hoeveelheden varieren enorm per hertogdom. Hertogdom Mervid, het grootste hertogdom, wordt bijvoorbeeld als heerban 350 ridders, 750 wapenknechten en 1700 boeren. Paswacht daarentegen hoeft slecht 25 ridders, 250 wapenknechten en 500 boeren te leveren.

De ridders zijn de edelen zelf, met de belangrijkste personen uit hun hofhouding, die vaak zelf landgoederen beheren op het pacht van hun leenheer en gesponserd worden om hun dure uitrusting, wapens en vooral paarden, aan te schaffen.

Een Geliaanse edelman zal zichzelf in de beste kleren en wapenrustingen willen hijsen en een zo duur mogelijk strijdros willen bezitten. Binnen de adel is bladgoud en zilver, en de mooist bewerkte harnessen bij uitstek een manier om de macht van het adellijk huis te laten zien. Waar een regent wegkomt met twee sets zwarte kleren, moet een edele een uitgebreide en kostbare garderobe onderhouden. Voor de Hoge Adel is het vertoon, de banketten, de muziek en het onderhoud van kastelen en

paleizen zo’n grote kostenpost geworden dat er al meerdere families in de afgelopen decennia failliet zijn gegaan. Niet zelden hebben adellijke een gedeelte van de landerijen verhuurt aan Corpennese uitbaters. Voor de boeren die daar wonen is dat niet altijd een gunstige ontwikkeling. 

Adellijkheid is erfelijk; land is erfelijk. Land is geld en een adellijke titel is macht. En dat is alles wat er nog meer over de sociale mobiliteit van de adel te zeggen is. Een heel uitzonderlijke keer wordt er een titel verleend voor uitzonderlijke diensten aan de kroon.

Een regent wordt dan in de adelstand verheven – maar het zal wel wat generaties duren voordat zo’n parvenu

ook geaccepteerd is binnen de gevestige orde van de Geliaanse adel. En nog langer voordat een regent zijn zwarte jas heeft ingewisseld voor een ‘apenpakje’.

Een ridder is eigenlijk net geen adel, maar wordt daar wel vaak toe gerekend (behalve in Mervid en Kroonheuvel), maar kan via een achterdeurtje (lees een zak met geld) makkelijk officieel in de adelstand verheven worden. Een ridder mag sowieso een wapenschild voeren, sporen dragen en een adellijk wapen in zijn bezit hebben. Een (Jonk)Heer, Baronet, Burggraaf en Baron zijn lage adel, alles boven de Baron wordt als hoge adel gezien. In Gelian zijn dit Graven en Hertogen – en de Prins natuurlijk. Gelian kent geen Markiezaat.                                                          

Als laatste sociale klasse is er de Geestelijkheid: de priesterklasse van Soloz en Kromor. Zij staan ergens halverwege de ladder van het sociale verhaal en binnen de tempel bestaat ook een duidelijke rangorde. Het verschil tussen een dorps (of plattelands) priester en de Hogepriester van HoGelian is hemelsgroot. De Inquisitie is in Gelian niet erg actief, maar heeft van oudsher wel een belangrijke rol. Alleen in Ansbach en Kroonheuvel is de Inquisitie de laatste jaren actief om

Hexen op te sporen en aan het scherprecht te onderwerpen’.

De Solozkerk is een kerk van het gewone volk en de regenten. Soloz is een barmhartige God van de Zee, het Water en de Vruchtbaarheid, met als symbool de solozgolf. Soloz beschermt saïlon in dit leven en het leven hierna. Solozpriesters dragen vaak blauwe gewaden, al naar gelang de rijkdom van de plaatstelijk tempel en de functie binnen de kerkelijke hiërachie is dit blauw helder of verschoten of met zilveren randen afgezet. Op dit gewaad staat vaak de witte solozgolf.

Binnen de Solozkerk is er een beperkte sociale mobiliteit. Maar ook hier krijgen de zonen en dochters van welgestelde families een duidelijke voorkeursbehandeling. Nieuwe novices die een zak met geld meenemen krijgen een duidelijke voorkeursbehandeling en veel rijke families zijn sponsoren van door Solozpriesters geleidde armenhuizen, weeshuizen, dorpsscholen, tempels en kloosters die vaak centraal staan in het leven van de Gelianer. In het dagelijk leven begint en eindigt een Gelianer zijn dag met een kort gebed, geeft een slokje water aan de aarde en gaat op solozdag naar de Tempel. Priesters spelen een belangrijke rol als raadgever voor allerlei mundane zaken en zijn er bij huwelijken, geboortes, ziekte en bij het sterven.

Het geloof in Kromor is meer een zaak van de adel. Natuurlijk speelt Kromor ook een rol in de Solozkerk, Kromor is immers de Zoon van Soloz. Maar voor veel Gelianers is Kromor de God van de Adel. Kromor staat voor gerechtigheid en de natuurlijke orde van het Rijk – waarbij de rangen van het Rijk een Hemelse Wil zijn. Maar ook van strijd ‘te zwaard en te vuur.’ En de Prins van Gelian regeert bij gratie Gods. De Hogepriester van Kromor, momenteel de Hoog Eerwaarde Theobello. Deze speelt een belangrijke rol binnen de politiek aan het Geliaanse Hof en priesters aan de diverse hoven bekleden een belangrijke functie. Er is een jaarlijks Kromor-concillie, die zes dagen duurt, waarbij de Kromor-priesters vergaderen in de raadzaal van het HoGerhuis. Hierbij zijn ook de prins en alle Hoge Edelen aanwezig. Advies dat hier gegeven wordt, eindigt vaak als staatsbeleid. Bij de recente ontwikkelingen binnen de erfopvolging presenteert Theobello zich als constante factor in de Geliaanse politiek.

Kromorpriesters zijn altijf gewapend met een langzwaard of een lange dolk – beide symbolen van de godheid, en dragen bruine of rode, of roodbruine pijen. Soms met goudstiksel of gouden randen. Soms dragen ze een gouden, verguldde of goudkleurige helm.

Er is ook een militaire tak van de Kromorkerk, de Kromorsgarde – een zwaar bewapende en gepantserde cavelerie van katafracten, clibanarii, die enigzins archaïsch aandoen, maar toch een belangrijke onafhankelijke militaire macht is binnen het prinsdom en in het verleden een rol heeft gespeeld bij de verdediging van het Rijk, het onderdrukken van boeren opstanden, het oprollen van Hexenkampen en het beschermen van de Prins. Als de Kromorsgarde in volledigheid op het toneel verschijnt, met goudkleurig pantser en rode mantels en banieren, is dat een zeer indrukwekkend aangezicht.   

Soloz en Kromor zijn de enige legale godsdiensten in het Prinsdom. Maar daarnaast kent Gelian nog vele andere godsdiensten, zoals de rokuru en veel restanten van oudere en sluimerende natuurgodsdiensten. Ook is er het geloof in de Draak en de hexenkerk – beide verboden in Gelian en door de inquisitie officieel bestreden, maar vaak gedoogd. Een religie die wel actief bestreden wordt is het Tannerisme – een oude vorm van Solozverering die sinds de Kromorwende (668 G.) en de rebellie van Mark Tanner bestreden wordt. Het Tannerisme lijkt op het geloof van Razar, en kent elementen van de Danburgse Soloskerk waarbij Soloz gezien wordt als een tegenhanger van Kromor die in het Tannerisme als kwaadaardig gezien wordt. 

De Goden Gila & Jann, Bendar en Razar zijn goden die actief worden aanbeden. Bendar is een oude God van de Jacht, die al eeuwen door de jagers, reizigers en Geliaanse Wolven wordt aanbeden.

Razar is volgens de meeste Saïlon een dievengod. Maar volgens zijn aanhangers is hij de opstandige jongere broer van Kromor en is in veel facetten Kromor’s spiegelbeeld. Razar is tegen recht; tegen oorlog en tegen een standenmaatschappij waarin een klein aantal uitverkorenen de massa onderdrukken. Hij is de God van het geluk, van de schaduw en de beschermer van kleine criminaliteit. Razar propageert anarchisme en kleinschaligheid. Hij is de God die kansarmen en Landlopers beschermt. Tevens is hij de God van de Dieven, die de oneerlijke welvaart herverdelen. In alle steden zijn aanhangers van Razar te vinden onder de allerarmsten. Het teken van Razar is een simpele driehoek.

In de dorpen aan de kust van de Baai van Gelian en in LaGelian worden Gila & Jann aanbeden. Gila, de Doodsvrouw en Jann, de Drenkelingenredder. Samen staan zij voor een balans in het leven, dat in zijn algemeenheid de cirkel van leven en dood symboliseert.

Het geloof in Gila & Jann is een mix van populaire mythes en lokale verhalen; is zeer bijgelovig en heeft alles te doen met geneeskrachtige kruiden, glazen bollen en wichelarij. De basis van het geloof blijft, ondanks alle fratsen en vogelschedels, dat de balans bewaakt moet worden.

Er zijn bijna geen tempels van Gila & Jann,… maar wel aan hen gewijde plaatsen. Er zijn prieeltjes op kerkhoven, grafheuvels en kleine altaartjes gewijd aan Gila, Gila’s Sidh genoemd, en heilige bomen (met name berken) en plaatsen aan de branding aan Jann gewijd, die Jann’s Vyth genoemd worden.