Gelian heeft een grootse geschiedenis. Het verhaal dat hieronder te lezen is, is opgetekend aan de hand van de Kronieken van Gelian die de geschiedenis van Stad en Land vanaf de eerste jaren verslaan. De kronieken kunnen geraadpleegd worden in de Prinselijke Bibliotheek in HoGelian; de Hertogelijke Bibliotheek in Mervid en de Universiteitsbibliotheek van de Saddai, te Corpenn.
In navolging van het decreet van Nameda de Grote is de Tijdrekening tussen de Geliaanse Kalender en de Caeldonese kalender gesynchroniseerd. 1 Gelian is eigenlijk 30 VD. De schalen lopen nu gelijk.
Van de Stichting van Gelian (30 G.) tot en met de Tweede Ebbon Oorlog (57 G).
De kronieken verhalen hoe de Koning van Ta’Danor, Kromor, het land aan de Eerste Prins gaf, Dirk Kromorszoon. Dit wordt Kromor’s Gift genoemd. In alle waarschijnlijkheid heeft dit rond 30 jaar na de Val van de Drakenheer en de stichting van Ta’Danor plaats gevonden.
Het gebied van Kromor’s Gift was zeker niet gepacificeerd, en was wild. Zo lag er de oude ebbonstad Merxan, die na de Solozvloed herrezen was op het schiereiland in wat later het Meer van Gelian genoemd zou worden, maar destijds nog bekend stond als Mero Nezes.
Vanaf Kromor’s Gift worstelde de nederzetting onder aan de Donderval voor haar bestaan. De ebbon uit Merxan waren de eersten die in 47 G het bestaansrecht van de Gelianen betwistten. Vanuit Merxan belaagden zij de jonge nederzetting, de Kelldrânn (mn. Kahâr) behoedden Gelian op het nippertje voor een vroeg-tijdige vernietiging. Direct na deze aanval werd de opzet van de stad veranderd. Het bouwen van muren kreeg grote prioriteit en soldaat werd als het belangrijkste beroep gezien. Straffe dicipline zorgde ervoor dat een tweede aanval van de ebbon uit Merxan, een tiental jaar later in 57 G. en ondersteund door woeste horden Harkaz en Shlaagh en gecoördineerd vanuit het jonge Caeldon, bloedig kon worden afgeslagen. Dit maal zònder de hulp van de Kelldrân. Aan saïlon kant waren grote verliezen en Gelian was teruggebracht naar dorpsgrootte.
Groei tot en met de derde Ebbon Oorlog (57 G – 117 G.)
Ondanks de oorlogsdreiging bleef de stad gestaag doorgroeien. Onder saïlon was bekend geworden dat de stad tot twee maal toe de ebbon hordes hadden geweerd. Vooral vanuit Ta’Danor kwamen vele immigranten.
Terwijl de stad groeide werd het voedsel schaars. Gelian was immers een stad in een gebied waar weinig landbouw mogelijk was. Visserij bracht voedsel, maar ook andere producten waren nodig. Gelianen vestigden zich langs de vruchtbare Kuststrook van de Baai van Gelian, en begonnen de woeste gronden rond het Meer in cultuur te brengen. Langzaam werd Gelian het een grotere en belangrijke, maar arme stad.
Dat veranderde toen de Gelianen zich toe begonnen te leggen op de mijnbouw. In de rijke ertsaders van de Meerbergen, de Danbergen, de Coleqbergen en de Stierbergen werden mijnschachten gegraven en nieuwsgierig stuitten de Gelianers op ondergrondse gangencomplexen en zalen die hun voorouders samen met Kelldrânn en Nokûr hadden aangelegd en bewoond. Er waren veel artefacten die achter waren gebleven in de vele ondergrondse oorlogen van vóór de val van de Draak. Immense schatten, waaronder de Vuurhamer van de Oudste Kahâr werden onder de bergen gevonden. Of uit oude tombes geroofd.
Het straatbeeld van Gelian veranderde: hutten werden huizen. De houten pallisades werden vervangen door steen. Naast de kleine vissershaven aan de voet van de Donderval werd er een Zeehaven gebouwd. En een weg werd aangelegd tussen het Hoger en Lager gelegen gedeelte van Gelian. Handel groeide en Gelian werd rijker. Ook het leger werd beter bewapend. Het Geliaanse leger ging over tot offensief! In 116 G. zette een vloot zich over het meer van Gelian in beweging en wist Merxan te verassen en te veroveren. Gelian was nu echt een Rijk en langzaam werden de grenzen van Kromor’s Gift ook daadwerkelijk bereikt.
De periode tot na de Eerste Kahâroorlog (190 G.)
De Gelianers waren echter de Kelldrânn vergeten. Het oude ras had knarsetandend moeten aanzien hoe de kleine stad, die ze uit de handen van de Ebbon hadden gered, uitgegroeid was tot een grote militairistische stad waarmee ze niet meer handelden. Diepe mijnschachten werden in hun bergen uitgehouwen en oude schatten werden uit de verlaten Kahârvestes, tombes en graven neegenomen naar de oppervlakte. De Rust van de Eeuwige Stenen werd verstoord. De frustratie groeide met het jaar.
Uiteindelijk in 190 G. kwam het antwoord van de Kelldrânn en Kahâr: de mijnen werden vernietigd en een grote aanval op de stadsmuren werd ondernomen. Na een felle strijd, waarbij het leger van Gelian onder leiding van prins Halbert III Halbertszoon, die eigenhandig de Vuurhamer van de Oudste Kahâr voerde, was er een enorme bres in de muur geslagen. Over honderden meters lengte was de Geliaanse stadsmuur ingestort onder het (elementaire) geweld van vuur en aarde van Kelldrânn en Kahâr. Kelldrânn en Kahâr stonden, hun strijdkreet roepend, op de weergang en de puinhopen van de stadsmuur. Het leger van Gelian viel uiteen tot vuur vlamde en de aarde beefde en de schreeuw van de Kahâr weerklonk,… maar waar iedereen een slachting verwachtte en aan de andere kant van Gelian een exodus begon, verdwenen de Kelldrânn, even snel als ze gekomen waren, weer in de vernietigde mijngangen. De Gelianers verward achterlatend. Halbert III Halbertszoon, is na de strijd niet meer gezien. En evenmin de Vuurhamer van de Oudste Kahâr.

Uitbreiding, consolidatie en het begin van de Eerste Ta’Danorese Oorlogen (190 G. tot 689 G.)
De Kelldrânn actie weerhield Gelian een tijdlang ervan om nog verder en dieper naar erts en edelstenen te delven. In plaats van hun rijkdom dieper onder de bergen te zoeken zocht Gelian haar macht nu langs de kuststrook; tot de hele baai van Gelian onder Geliaanse invloedsfeer lag. Van de eilanden Talang en Bossan (rondom 256 G. onder Geliaanse invloed) tot de Klif waar nu Panva ligt (rond 298 G. onder Geliaanse invloed). Omdat het gebied nu te groot werd om te besturen, deelde prinses Frieda I Annasdochter in 280 G. haar prinsdom op in vijf delen: Panva & Zuidkust; Talang & Noordkust; Kroonheuvel & Achterland; Gelian & Stad en Stierbergen & Meerkust.
Vertrouwelingen, ookwel Hofkerels genoemd, hielpen haar om het gebied te controleren en te verdedigen.
Gelian bleef zich uitbreiden, ook in het oosten west en oostwaards van Merxan. Totdat de Geliaanse legers en pioniers in het noorden op Mo’Vashin stuitten en in het zuiden op de grens van Caeldon.
Rond deze tijd (± 376 G) wordt in de Kronieken van Gelian voor het eerst gesproken over de afzonderlijke delen Hogelia en Lagelia. Lagelia was het rijke gedeelte waar de handel met de andere steden bloeide. Hogelia wordt beschreven als:
`Nog steets nie viel mer dan een fischersdorp’,
hoewel
‘nogtanz die handel met Merxahn enige rijckeluijszohnen naer het armere Hogelia hebben doen trecken’.
In 401 G. stootte de vooruitgeschoven troepen van Gelian op soldaten van Ta’Danor. De vriendelijke begroeting liep door een misverstand uit op een gevecht. Dit gevecht, dat waarschijnlijk niet meer dan een schermutseling geweest is, is dè omslag in de Geliaanse geschiedenis.
De toenmalige prinses, Leanna I Frieda Frieda II Annasdochter, haar Leenheer vergetend, ontstak in woede over de
`arrogante Ta’Adaenoreese houdinck’.
Jubelend verhaalt een kroniekschrijver, Huibrecht Raeman Irial geheten, hoe een
`kragtig Prinselick besluit, de troupen van den danmalige hofkaerels aanspoorde ende zich zelve, haer lijf ende leden in gevaere brengend, den troupen voortging in den strijt’.
Twee grote veldslagen volgden (de Slag op de vlakte van Minra, 407 G.) en de Slag in de Kokende Duinen (408 G.), waarin bleek hoezeer de Geliaanse soldaten de meerdere waren van de ongepanserde en vaak nog met knuppels vechtende Ta’Danorezen.
Na jaren van wapenstilstand, waarbij soms het conflict vergeten leek, besloot Aitran I van Hoetenfall het conflict weer op te laten vlammen. De stad groeide en kende veel problemen. Het graan van Ta’Danor zou dit voor eens en voor altijd oplossen.
In 472 G. viel hij met een groot leger het Concordaat binnen en na lange dagmarsen bereikten de prinselijke troepen Ta’Danor. Na een beleg van enkele weken werden, door een krijgslist, de poorten geopend en werd de stad ingenomen. De koning werd afgevoerd en in de woestijn terechtgesteld en begraven. De Oude Ta’Danorese Koninkskroon werd gedurende vijftig jaar hersmeed door het Smidsgilde – en werd de Koningskroon van Gelian
‘aan welcke zovele sigillen en zegels en magisch geslepen edelstenen zijn ingelegd dat de kroon de drager het recht op de geliaanse troon kan toezeggen of ontzeggen’
De Geliaanse prins eiste de koningstitel op. In 473 werd Aitran van Hoetenfall de eerste Koning van het Prinsdom Gelian en het Prinsdom Ta’Danor.
Koning Aitran IV / I (650 – 668 / 668 – 673 G.) en de Kromorwende van 668 G.
In de twee eerste eeuwen van het Geliaanse koninkrijk verschoof langzaam de focus van Gelian naar het rijkere Ta’Danor. De koningen en koninginnen brachten meer tijd door in Ta’Danor (en het onder controle houden van het nieuw overwonnen gebied) dan dat zij zich op Gelian richtten. Gelian verpauperde ondertussen.
Van 660 tot 668 G. hervormde Koning Aitran IV van Hoetenfall het staatsbestelvolledig.Hij wilde zijn gezag op het gedecentraliseerde Geliaanse Prinsdom vergroten en ervoor zorgen dat Ta’Danor voor eens en voor altijd onderdeel werd van het Koninkrijk. Daarnaast besloot hij dat een omvangrijke militaire campagne richting Grimbergen zijn edelen aan hem zou verplichten. Hij maakte van trouwe Hofkerels ‘Hertogen’ en ontrouwe Hofkerels verjoeg of vermoordde hij en liet ze vervangen door zijn loyaalste militairen. Aitran introduceerde het leenstelsel in Gelian en Ta’Danor, waarbij iedere edelman zorg moest dragen voor een gedeelte van de Staatstroepen. In Ta’Danor liet hij een Dwangburcht bouwen, de Ravenburcht, en hij besloot zelf weer te zetelen in Gelian en begon met de bouw van een Koninklijk Paleis in HoGelian. Een reeks van nieuwe belastingen werden geintroduceerd om de vernieuwingen te bekostigen en de mijnbouw werd hervat – nadat hier afspraken over waren gemaakt met de Kahâr en de oude ‘roofschatten’ aan hen waren terug bezorgd. De banden met Corpenn aangehaald, een Corpennbank werd geopend in Ta’Danor en in Gelian en de Corpennezen kregen rechten in de Geliaanse havens en speciale privileges. De nieuwe belastingen zijn hoog en sommige, zoals de hoedenbelasting, de zoutbelansting en de landbelasting zijn zeer impopulair. Koning Aitran IV van Hoetenfall voorzag het leger van van een standaard wapens en introduceerde een soort levée-en-masse voor de stadsbewoners van Gelian (de boerenregimenten). Om de edelen aan zich te binden, het leger zeker te stellen van manschappen en eten en om de nieuwe landloze boeren (die de nieuwe belastingen niet konden betalen) introduceerde hij het systeem van lijfeigenheid en horigheid, waarbij boeren toestemming moesten vragen om hun pachtland te verlaten (dit om de exodus van boeren tegen te gaan die zich aan de nieuwe adel en de nieuwe belastingen wilden ontrekken). Horigheid was een systeem waarbij de boer aan zijn land gebonden was, lijfeigenheid betekende dat de boer op het land van de heer moest werken, maar ook (na insziens van de heer) ander werk moest gaan doen, of verkocht werd aan derden. Vaak eindigde het leven van een lijfeigene als soldaat of mijnwerker. De boeren die hun land voor een redelijke prijs konden verkopen trokken naar de stad en begonnen daar hun handel in een nieuw en gunstig economisch klimaat. Er was nijverheid genoeg. Andere boeren wisten hun vrijheid te behouden en werden een groep die men later de liber is gaan noemen.
Daarnaast werd het geloof in Soloz en Kromor afhankelijk gemaakt van de monarchie, de leer vernieuwd en de lijn van Kromor onlosmakelijk verbonden met de kroon van Gelian. Kromor zou onlosmakelijk verbonden worden met de adel in Gelian. Aitran IV liet zichzelf onttronen in een omvangrijke ceremonie en vervolgens herkronen door de Hogepriester van Kromor als Aitran I. Dit staat bekend als de Kromorwende (668 G.) Hij stierf in 673 G. terwijl zijn troepen onder zijn commando Grimbergen belegerden.
Jaïcida de Grote (674 – 734) en De val van Merxan en de aanval op Gelian (689 – 692 G.)

Wat Aitran IV / I gehoopt had in theorie, bleek vreselijk in praktijk. Zijn kleindochter, was 17 was toen ze de troon besteeg. Zij erfde een hongerige en ontevrede boerenstand, een adel met privélegers, een Ta’Danor in volledige rebellie en een eliteleger dat opgesloten zat in de hoogste passen van de Tanden van Kromor terwijl het winter werd…. Daarnaast bleken de schuldeisers van Corpenn niet heel vergevingsgezind en de kerk van Soloz allerminst gecharmeerd van de Kromorwende van Aitran I. Alleen de mijnbouw leek succesvol, hoewel de Corpennezen steeds vaker mijnconcessie eisten voor het niet terug betalen van hun leningen.
De eerste vijftien jaar van haar koningschap waren daarom een tijd van chaos en burgeroorlog en verwoestende boerenopstanden. Seperatistische bewegingen in Ta’Danor, invallen van Chaota, opstandige edelen, steden die zich onafhankelijk verklaarden, hertogen die de koningstitel probeerden op te eisen en een groot leger van boeren en Oude Solozaanbidders onder leiding van de (nog steeds) legendarise Solozpriester Mark Tanner trokken plunderend door het land, tempels verbrandend en de lokale heren vermoordend. In sommige steden werden ze welkom geheten en veel stadsvolk sloot zich aan bij deze door Soloz geinspireerde leider.
Jaïcida vluchtte uit Gelian en liet het land in chaos. Het was dat… of de dood. Ze trok in de Ravenburcht, waar ondertussen tien jaar lang duizenden ambachtslieden een imposant zwart bouwwerk uit de grond hadden gestampt. Het was nog niet af, maar hier was ze veilig. Om een breuk met haar opa aan te geven, gaf ze de order om de rest van het bouwwerk af te maken met witte steen in plaats van zwarte. En plantte roze rodondendrons in de diepe grachten rondom de zwarte burcht, als symbool van hoop en de toekomst – deze rodondendrons, nu ook zo welig groeiend in HoGelian, worden nog altijd met Jaïcida geassocieerd.
‘zodat Soloz in genade zijn ziel ontvangen zal, want op deze wereld, in mijn Rijk, is hij niet meer welkom en is geen plaats meer voor hem’
Dit was ook de tijd dat ze zich het karakteristieke masker aanmat voor publieke aangelegenheden. Een neutraal masker en haar haren asgrijs verfde: ze wilde de koningin zijn van allemaal. In haar leven zou ze publiekelijk altijd maskers dragen. Daarnaast gebruikte ze de kleur blauw als de kleur van het koningkrijk. Blauw van de Zee, de Lucht en de Toekomst. Geliaans blauw.
Terwijl Jaïcida in Ta’Danor uitgroeide tot een statige en populaire vorstin – zo anders dan haar voorvaderen, ging het in Gelian steeds minder goed.
In 689 G. volgde een jaar van minoogst en viel plotseling Caeldon zowel Merxan en Gelian aan. Merxan werd overlopen en tot de grond toe afgefakkeld en Gelian werd aangevallen. Voor Jaïcida was er eigenlijk geen groter geschenk. Het hele land hunkerde naar een leider die hen uit het misère zouden halen – en toen landde de gemaskerde koningin in het Geliaanse blauw aan het hoofd van een grote vloot met haar Kazár en de troepen van het exotische noorden om Gelian te redden uit de klauwen van de horden van Caeldon.
Maar in plaats van het koninkrijk uit te knijpen en de strijd te vervolgen, sloot Jaïcida vrede met Caeldon. Een omstreden vrede, de onderhandelingen duurdenuiteindelijk meerdere decennia, maar wel wat het land nodig had. De vrede van Merxan in 715 G en de conroversiële Verdrag van Gelian (721 G.) waarin ebbon hun transgressies in het verleden vergeven werden en Jaïcida naar de toekomst keek om alle volkeren in Ysaïlon een duurzame toekomst te verschaffen, in één koninkrijk.
Ondertussen stond nog wel een rekening met Grimbergen en Corpenn open. Met een tangbeweging vielen de Gelianers en Ta’Danorezen onder leiding van Kazár Achid Inna’Achel-ferûd, in de zomer van 701 G. Grimbergen binnen, vanuit de bergen, de kust en vanaf de zee en veroverden de stad in wat bekend is geworden als de ‘Slag van de Drietang’.
In deze jaren vonden grote wetsherzieningen plaats. De ontrouwen edelen werden één voor één geëlimineerd, de horigen- en lijfeigenenwetten werden sterk gewijzigd en zelfs geheel opgeschort in ‘getrouwe gebieden’zoals Gehliaan en de handel werd een impuls te geven door de export te stimuleren en lakennijverheid aan te moedigen.
Door de belangrijkste steden (als Ta’Danor; Gelian; Ansbach; Indal; Grimbergen; Koningshafen) stadsrechten te geven, beperkte ze de macht van de adel en voorzag deze steden van koninklijke garnizoenen. Tevens maakte ze de burgers onderdeel van het stadsbestuur waardoor een tweede macht creerde die de adel in bedwang zou behoren te houden: de aan haar persoonlijk loyale regentenklasse. Daarnaast hervormde ze het belastingstelsel om een staand leger te creëeren. Deze maatregelen zetten de handel met Corpenn zo onder druk, dat uiteindelijk de Corpenneese gezanten met hangende pootjes naar Gelian kwamen en het Corpenn-Geliaanse handelsverbond (722 G.)oprichtte, hetgeen uiteindelijk zeer gunstig was voor de bloei van de Geliaanse economie.
Daarnaast riep Jaïcida de hulp van ebbon in en zo begon de ‘Caeldonificatie’ van haar rijk. Haar belangrijkste adviseurs werden ebbon, die ze uit principe anderhalf maal het salaris van een saïlon op dezelfde functie gaf. Uiteraard waren de ebbon niet geliefd, maar hun kennis bracht klasse en rijkdom. Ebbon waren niet langer meer tegenstanders, maar vestigden zich in alle steden die onder haar gezag stonden. Fijnmazige netwerken liepen vanaf haar troon naar de steden en landen die ze regeerden.
Na tien jaar geduldig wachten was Gelians macht geconsideerd vestigd en haar naam een begrip geworden op heel Ysaïlon en Ysaïlon werd synoniem voor Gelian. In Caeldon fluisterden de ebbon met respect over de Gemaskerde Koningin en in Sarna (Sarana) sprak men van de IJzeren Vorstin. In 723 G. verscheen de Geliaanse vloot voor deze laatste stad en dwong een gunstige handelscontract af en maakte van de Saraneese staats tot een vasalstaat.
Het laatste wapenfeit dat de Grote Koningin op haar naam zou zetten was de verovering van Danburg (met uitzondering van de Vraistätte). De trotse oude stad bood hevig weerstand en Kahâr en Cargan streden aan de kant van de Danburgers, maar Jaïcida en haar Ebbon raadgevers waren medogelozer dan ooit. Binnen een half jaar lagen de moedige verdedigers van Danburg op hun knieën toen de Koningin de Danburcht in trok (De Val van de Danburcht 733 G.). Direct schafte ze de adel af in Danburg en creerde een systeem van Gilden en introduceerde een Danburgs leger dat gebaseerd was op een Gildengebonden Wapenbroederschap. Op deze manier creëerde Jaïcida een geheel nieuwe machtstructuur. De Gilden, aldus Jaicida, zouden door hun economische banden met Gelian afhankelijk zijn en dus trouw blijven. Daarnaast liet ze de Danburgse Soloskerk ongemoeid, die in Gelian zelf als Tannerisme verboden was, en toonde ze zich een rechtvaardige overwinnaar. Danburg werd het Derde Prinsom binnen het koninkrijk.
Jaïcida was koningin van Ysaïlon, maar stierf niet lang na de verovering van Danburg op 77 jarige leeftijd tijdens een veldtocht in haar veldbed. Buiten haar tent bloeiden de rodondenderons. Haar lijfarts schreef in zijn memoires dat ze achter het masker er
‘geen jare ouder uitziend dan dertig jaeren was…’
Gezeten als een standbeeld op haar stenen troon kijkt ze nog steeds uit over de Zee. Met haar dochter Nameda, de Grote met een hand op haar schouder.
Nameda de Grote (734 – 826 G.).

Nameda heeft behalve deze opstand geen oorlogen gevochten. Ze introduceerde de Codex Nameda (740 G.) een wetboek waarin de rechten en plichten van het volk werden opgeschreven en gestandariseerd, de ergste lijfstraffen afschafte, onafhankelijke, koninklijke gerechtsadviseurs, de adel in hun gerecht bijstond en het erfrecht aanpaste. Op deze manier maakte Nameda een einde aan de grillen van de adel en ook aan de ongebreidelde uitbreiding van de Caeldonisering van het Rijk.
Met een uiterste krachtsinspanning probeerde ze het rijk in een eenheid te maken. Een nieuwe architectuur, gekenmerkt door het gebruik van sobere vertikale lijnen, moest de uitstraling van de nieuwe orde bezegelen. Overal verschenen gebouwen, paleizen, huizen, burchten en bazaars in Namediaanse Stijl. Wegen werden aangelegd naar de kleinste dorpen. Ze sponserde universteiten in de hoofdsteden van de Prinsdommen en verplichtte iedere heer om leraren aan te stellen om het volk lezen en schrijven te leren.
Het leger zette ze in om het land te pacificeren. Bandieten en Wilde Volkeren werden terug gedrongen en er werd een strafexpeditie naar Tiga georganiseerd en een wetenschappelijke expeditie naar het Citadeleiland.
Tevens knechtte ze de Corpenners en de Caeldonezen, door te dreigen met een algemene tol belasting op handel met alle Ysaileense steden en de immer dreigende en steeds groeiende macht van het Koninkrijk. Als wederdienst kreeg Corpenn het recht om kolonies te strichten op de eilanden in de M’Ganazee en de Fuerzaventura in te lijven. Corpenn en Caeldon betaalden een belasting aan de koningin
‘voor bescherming en verdediging van Corpenneese belangen’.
Caeldon moest zich terugtrekken uit de stad Jesiner en uit het Achterland van Danburg en de Stad Danburg kreeg een vorm van autonomie binnen het rijk. Zelf met de Chaota stad Cuibaran werd een verdrag gesloten (het enige in de geschiedenis): het Verdrag van Cuibaran (788 G.). De Koningin zèlf reisde af naar de barbarenleider en wist volgens de overleverig alleen met haar charme al de barbarenstammen letterlijk op hun kniën te krijgen.
Nameda werd in alle uithoeken van het Rijk op handen gedragen. En was zelfs een legende in Corpenn en Caeldon. De langdurige tijd van vrede, die lang na haar dood uitstrekte, kreeg de naam: de Pax Nameda.
Nameda had tweeënnegentig jaar geregeerd toen ze in 826 G. op zeer hoge leeftijd stierf en naast haar moeder werd bijgezet. Ook van Nameda werd gezegd dat ze bij haar sterven er tientallen jaren jonger uit zag dan haar leeftijd zou moeten dicteren.
‘zelfs op een leeftijd van hondert jaer zou zij man en vrouw door haar schoonheit in vervoering hebben gebracht’
Het volk rouwde oprecht, zelfs in Danburg, Ta’Danor en Grimbergen. Het Koninkrijk Gelian was nu solide geworden.
De Pax Nameda (740 – 1975 G.)
Achtendertig vorsten heersten zonder grote oorlog over Ysaïlon. In alle steden leefden ebbon tussen de bevolking. Ze waren machtig en bezetten de hoge ambten, maar ze hielden het rijk, zonder dat iemand het merkte, met hun geraffineerde politiek in stand. Het machtscentrum lag in HoGelian, een stad die haar gelijke niet zou kennen. De enige noemenswaardige verandering in het Groot-Geliaanse Rijk was de aanval van Kahâr op Merxan, dat de stad in 1123 G. vernietigde. Koning Hendrik I nam de gelegenheid waar door van de stad voortaan weer Geliaans grondgebied te maken. Op de ruïnes van Merxan riep hij uit dat hij de stad zou herbouwen en zou laten glanzen als de parel van het rijk. En hij hield zijn belofte. In de typische, zij het wat pompeuze Hoog-Geliaanse stijl liet hij de stad herbouwen en hernoemde het Mervid, een nieuw hertogdom.
‘Een stad wiens aangezicht straelt en weerkaatst in het water van het meer als ene schone jonkvrouwe die haer gelaet bekijckt in een spieghel en zich verwonderd wanneer zij een zo mooie dame geworden is’
En de Pax Nameda ging voort. En het rijk bloeide. De Hoog-Geliaanse Stijl verwerd tot de Namedische Renaissance, de Geliaanse Barok en Neo-Namedische bouwstijl.
Paleizen, steden, residenties werden gebouwd, herbouwd, vervielen, werden vervangen en opnieuw gebouwd. Legers werden georganiseerd en gereorganiseerd. Wegen gebouwd en gerepareerd en vervielen. Banden gesmeed en hersmeed. 1235 jaar is een hele lange tijd. Het Koninkrijk bracht vrede.
De Solozgolf van 1975
In het jaar 1975 veranderde alles. In dat jaar kwam de tweede Solozvloed. De eerste had een einde gemaakt aan de heerschappij van de draak en nu, bijna tweeduizend jaar later, overspoelde de Golf vanuit het oosten de gehele oostkust van Ysaïlon. Er waren honderduizenden doden. Schepen lagen aan de hele kust tot tientallen kilometers in het binnenland. Steden als Danburg moesten herbouwd worden, maar het meest getroffen en bijgebleven is het lot van de stad Jesiner dat in de golven verdween. Voor veel saïlon was het niet toevallig dat juist in deze stad de ebbon machtig waren en hun duistere magie bedreven. De kust werd ‘schoongespoeld’. In navolging van de Golf kwam het geloof in Soloz in een stroomvernelling. Overal werden tempels gebouwd en zeker Danburg beleefde een relieuze revolutie dat leidde tot puritanisme en een sterk geloof in een actieve god. Het werd langzaam onrustig in het Rijk en op dat moment bleek dat het Rijk roestig was… dat ebbon overal zaten… en dat de koning eigenlijk geen macht meer had. Er hadden teveel koningen zich enkel bezig gehouden met de jacht. Honderd jaar lang werd het onrustig. Het was een duidelijk einde van de Pax Nameda. De Geliaanse legers konden de orde niet herstellen. Steden en regio’s gingen zich steeds onafhankelijker gedragen en ebbon stelden zich steeds duidelijker op als lokale potentaten. Het was een eeuw van oorlog met diverse krijgsheren en lokale opstanden. Een grimmige tijd met veel ellende.
Uiteindelijk was het Koning Ga’Azan die een besluit nam op het tij te keren.
Ga’Azan en de Revolutie in het jaar 2070
Het was 2070 G. geworden toen dit veranderde. Koning Ga’Azan wilde zelf de macht terug naar de kroon. In een brute actie schudde hij zijn Ebbon raadgevers van zich af. Het volk volgde dit voorbeeld, jaloers op de macht en het geld van het zwartogige ras.
Moordend en brand-stichtend gingen zij de schitterende ebbon huizen af. Het vuur verspreidde zich. Van Gelian naar Ta’Danor en door Danburg. Alleen de ebbon in Grimbergen bleven gespaard voor de saïlon woede. Met de ebbon,
`die naekt als vee over de straten gedreven, gemarteld en verbrand werden, en in tonnen, met spijkers doorslagen, gerold en van de Donderval geworpen werden’
verdween ook het net van macht waar zij als spinnen stil gezeten hadden. Koning Ga’Azan dacht de macht gegrepen te hebben, maar niets was minder waar. Zijn koninkrijk wankelde onder zijn troon. In Danburg was de woede tegen de Ebbon overgeslagen in woede tegen het gezag. Het hoofd van de gouverneur werd door de straten gedragen. En de eens loyale wapenbroeders en bloedbroeders verenigden zich en vochten samen met
Cargan en Vraikarls tegen de Koninklijke Garde. En de eens trotse garde maakte geen enkele kans. Ze werden afgeslacht.
Grimbergen verklaarde zich onafhankelijk en de sfeer in Ta’Danor werd met de dag grimmiger en vijandiger. Maar de stad bleef nog binnen de monarchie. Drie weken na de onafhankelijkheids verklaring van Grimbergen werd de koning dood in zijn bed gevonden. Waaraan de koning precies is gestorven is nog steeds niet duidelijk. Het enige wat bekend is, is dat er een scherpe zwartegeverfde hoektand in zijn bed werd gevonden… daarna werd Gelian geteisterd door een plaag van ondoden en pestilenties.
‘Den Koninck Ga’Azan heeft vernietigd in twee maenden wat duizend jaar kostte om te bouwen’.
Prinses Nameda III (2070-2093
Zijn dochter, Nameda III, heeft nooit de koningskroon geaccepteerd. Als Prinses van Gelian en Ta’Danor probeerde zij het langzaam uitelkaar vallende rijk te regeren en probeerde in de vorm van een personele unie het rijk te redden, maar het roer van het logge schip leek te zijn afgebroken. Met ziektes en bandieten en ondoden die door het land zwierven, had het schip zijn koers onafwendbaar gezet op donkere klippen. Nadat Danburg zijn onafhankelijk had bevochten waren Ta’Danor en Gelian de enige twee overgebleven Rijkssteden, maar Corpenn gooide roet in het eten en na een millennium van het betalen van het gehaatte ‘veiligheidsgeld’ steunde het de opstanden en zond het adviseurs, onrustzaaiers en zelfs condotierre naar de opstandige gebieden, wakkerde het de onrust in Ta’Danor aan en verbrak het Corpenn-Geliaans Handelsverbond. Tegelijkertijd verrezen ook de doden uit hun graven. Tijdens deze onrusten is de Oude, magische, Geliaanse Koninskroon ook verloren gegaan. Maar Gelian bleef bestaan.
De Grote Ta’Danoreese Oorlog (2104 G. – …)
In 2104 barstte de Grote Ta’Danoreese Oorlog uit. In Asha’Dir bezwoeren de Drie Volken van de regio elkaar te erkennen in vrede met elkaar en oorlog met Gelian. Het Concordaat van Asha’Dir werd opnieuw opgericht. En oorlog volgde snel.
De hardheid van deze oorlog kende geen grenzen en nog steeds is er geen vrede getekend. Officieel is de wapenstilstand van 2174 van kracht, ondanks dat er in de volgende drie eeuwen zes grootschalige oorlogen tussen Gelian en het Concordaat zijn uitgevochten. De laatste, de Oorlog om Talang is nog steeds bezig en eist dagelijks nog vele slachtoffers. De bekendste slag uit deze periode is de recent gevochten Slag bij de Bloedrivier (2467 G.) in Kroonheuvel, een overwinnig voor het Prinsdom dankzij de briljante generaal Albrecht Volkertszoon (d’Oude Albrecht).
Op dit moment ligt het initiatief bij Gelian, dat in 2485 G. Wateringen (voormalig Al’Waqir) heeft veroverd op de Westkust, ten noorden van Talang.
Verder heeft Gelian niet veel oorlogen meer gekend.
De eeuwen na de Ineenstorting zijn desalniettemin redelijk vreedzaam geweest. Alleen de Harkaz en de Chaota zijn sinds de Ineenstorting actiever geworden. Gevreesd wordt dat ze niet meer het barbaarse ras van vroeger zijn, maar zich technologisch sterk aan het ontwikkelen zijn, waarschijnlijk hiertoe aangezet door ebbon. Maar de laatste jaren wordt het steeds onrustiger. Prinsen worden vermoord en steeds meer kleine aanvallen op het prinsdom lijken een voorbode te zijn van een nieuwe periode van oorlog en chaos.
Meest recente geschiedenis (2200 – 2486)
Gelian staat sinds de ineenstortig van het Koninkrijk dat ze ooit was – volledig in de schaduw van wat nu het Koninklijke Milennium wordt genoemd. Toch is Gelian nog altijd een van de machtigste steden op Ysaïlon. Haar politiek is gericht op samenwerking met andere staten (Behalve het Concordaat en Danburg, die niets meer met Gelian te maken willen hebben). Daarbij vergeten de steden waarmee Gelian onderhandeld nooit dat zij ooit duizend jaar onder Geliaans juk hebben doorgebracht. Of er schatplichtig aan zijn geweest. Gelian heeft wienig vrienden en veel vijanden.
In 2200 werd een nieuw prinselijk paleis in HoGelian gebouwd. Sindsdien is HoGelian steeds meer de `stad der rijkeren’ geworden en LaGelian, en natuurlijk vooral het Buitenkwartier, de `stad der armen’. De oude verschillen tussen adel en regentenklasse worden ook steeds zichtbaarder en het is nog niet duidelijk hoe het machtsevenwicht zich aan het ontwikkelen is, maar de spanning binnen het prinsdom groeit en wordt steeds geweldadiger.
Gelian vergeet nooit haar machtsdromen en streeft, uiteraard niet in de openbaarheid, naar een wederkering van de tijd van het Koninkrijk. Ooit zal heel Ysaïlon weer één zijn. Uiteraard zal de hoofdstad dan weer Gelian zijn.
Hoe kan het ook anders?
Gelian Nu
De laatste jaren is Gelian is zeer grote beroering en heeft het zelfs een kleinschalige burgeroorlog gekend, waarbij de Hertogdommen Kroonheuvel en Mervid in alliantie een kortdurende strijd zijn aangegaan met de Kroon. Het conflict leidde tot beperkt wapengekletter en een paar kleinschalige veldslagen rondom Kroonheuvel, waarbij veel
‘Lijkmannen, sceletten en andere vormen van ondoden, samen met vormen van zwarte magie op het slagveld gebruikt werden’.
Uitkomst van het conflict is nog niet zeker zeggen – wel is duidelijk dat Mervid meer autonomie heeft gekregen binnen het Prinsendom, ten bate van de familie Dinsaer en de macht van Mervid op de hertogdommen Stierbergen en Dan- en Meerbergen heeft vergroot.
De Prins-moeder heeft meer invloed heeft gekregen op Hertogdom Kroonheuvel – dat sinds het verdwijnen van de Hertog van Kroonheuvel sr. en zijn zoon jr. (aparte gebeurtenissen) defacto een kroondomein is geworden, bestuurd door de machtige regent Juljaar Ammerick Evertsen.
Daarnaast is de stijd met het Concordaat erg geintensiveerd – waar het conflict een sluimerende oorlog was de afgelopen decennia, hebben er nu weer grote offensieven plaats hebben gevonden op het gefixeerde gedeelte van het front in de lijn Talang/Bossan – Ansbach. En zijn Mo’vashin troepen tot Stroomvoorde op strooptocht geweest. Corpennese huurlingen vechten aan beide kanten en de Vrijwillige Brigade speelt een belangrijke rol in de loopgraven van de eilanden.
Daarnaast heeft een aanval door Geliaanse mariniers op Wateringen (Al’Waqir) deze oude stad en vlootbasis weer terug in Geliaanse handen gebracht – zeer tot ongenoegen van de lokale bevolking, die zich verbonden met het Concoradaat acht en zeer tot het genoegen van de duizenden krijgsgevangen Gelianers die daar te werk gesteld waren en nu de stad aan het bewapenen is en de vestigmuren aan het herbouwen.
Ook het jaar 2486 G., het jaar waarin wij leven, is een trubulent jaar. Prinses Nameda, de ongekroonde prinses van Gelian, is ‘kwijt geraakt’ in de ondergrondse gangen in de steek rondom Winmar. Zij is sinds de moord op haar oudere broers prins Yvar en Halbert spoorloos. Op de koets van Prins Yvar en zijn jongere broer Halbert is eind 2485 G. een aanslag gepleegd op de Wandweg – met grimstaven als moordwapen. De Koets brak in stukken en de prinsen v
vielen tweehonderd meter lager te pletter op de keien van de Binnenhavenmarkt. Hiermee kwam ook een einde aan de prille vredesonderhandelingen die de nieuwe prins was begonnen met Kazár Ibrahim Al’achim.
Sinds de moord op de broers is Nameda de Prinses en staat ze bekend als Nameda V, maar omdat onduidelijk is waar ze is, regeert hun moeder, princes Isabella Fabricia, als regentes. Dat is niet een oplossing voor de lange termijn: het volk ziet meer haar Corpenneese lange armen, dan een Geliaans hart. De adel ziet een kans voor hun eigen claims op de troon in afwezigheid van de laatste erfopvolgers van Huis Gehliaan. Facties bereiden zich voor op een machtspolitieke confrontatie of zelfs een burgeroorlog en dat terwijl het Concordaat en Caeldon met stormrammen voor de poorten van het Rijk staan…
Al voor de moord op de prinsen werd er een nieuwe aanval gedaan door, waarschijnlijk, Caeldon – dit keer op de essentiële ijzermijnen van Winmar. Ondanks kordaat optreden van de Geliaanse Krijgsmacht wisten de Gelianers geen succesvolle tegenaanval te organiseren. Toen in het voorjaar de vijandelijke troepen voor de poorten van Panva verschenen leek er echt iets mis te gaan in Gelian. De vijand had krijgstrollen, orks, ogers, chaota en huurlingen van allerlei alloy georganiseerd voor de aanval. Ondanks twee verwoedde pogingen is de weestand van Panva nog niet gebroken – een laatste slag bij de muren – waarbij vuurballen door de ether vlogen, lijkt toch dat Panva het houdt.