De Stierbergen, waaraan het hertogdom zijn naam ontleent, vormen een onderdeel van het bergmassief van de Schaduwbergen, die in het zuiden overgaan in de Schemerbergen. Dit gebergte, kenmerkend voor het gebied ten zuiden van Gelian en ten noorden van Caeldon, dankt zijn naam aan de bergruggen die van noord naar zuid lopen. Deze ruggen blokkeren veel zonlicht, waardoor de diepe dalen alleen in de hoogzomer wat zonnestralen ontvangen.

De Stierbergen zijn moeilijk toegankelijk, vooral reizen van oost naar west, of omgekeerd, is een grote uitdaging. Zelfs de noord-zuidroutes door de bergdalen blijven vaak tot in het late voorjaar bedekt met dikke pakken sneeuw. Landbouw is er onmogelijk en er leeft weinig wild, tenminste bovengronds. De bergruggen eindigen bij het Meer van Gelian, waar ze met steile afgronden in het diepe water verdwijnen.

Saïlon hebben weinig te zoeken in het verlaten, ruige landschap van Stierbergen, waar slechts Wilde Volkeren zoals de Charaki en een handvol taaie Vulkragh-Chaota wonen. De omgeving wordt ook bewoond door gevaarlijke roofdieren zoals bergleeuwen en bergberen, wat het voor reizigers riskant maakt. Jagers moeten hun maal samenstellen uit prooien zoals bergmarmotten, Cranu en steenbokken. Overleven in deze bergen is echter enkel mogelijk voor hen die zowel bovengronds als ondergronds weten te navigeren, want het gebied is doorkruist met ondergrondse gangen en verlaten steden, waaronder de Ebbonstad Untegedon, ook Ondergedonder genoemd,gelegen tussen Steirbrugge en Bovengedon.

Stierbergen is het armste en dunst bevolkte hertogdom van Gelian. Er zijn slechts twee redenen om het gebied te bezoeken: de mijnwerkersdorpen of de pelgrimstocht naar Caeldon. Bovengronds via Bovengedon of Ondergronds via Untegedon.

En konvooi afkomstig van de mijnen van Stierbergen

Het hertogdom wordt geregeerd door Hertog Wulfhardt II Adelbrecht en heeft economisch bestaansrecht dankzij de ijzer- en koperwinning in de mijnwerkersdorpen. Voordorp, het belangrijkste koperdorp, ligt diep in de bergen, terwijl Albertoni en Antello zich richten op ijzerproductie, cruciaal voor het Geliaanse leger. Deze dorpen zijn niet meer dan veredelde mijnwerkerskampen, bevolkt door ruwe mijnwerkers, dwangarbeiders en opzichters.

Steirbrugge, vanwaar ook het Pelgrimspad in de richting van Caeldon vertrekt, ligt aan de kust van het Meer van Gelian, waar de Steir tussen twee kliffen door in het Meer van Gelian stroomt. De kust is hier rotsachtig en met naaldbomen en varens begroeid. Een pad slingert zich over de hoge kliffen in de richting van de stad Gelian in het noorden en over de uitlopers van de Stierbergen, Meerbergen en Danbergen naar de provinciale hoofdstad van Meeroever:  aan de andere kant van het Meer. Het woud dat zich enkele honderden kilometers langs de meeroever slingert, wordt zelden betreden, aangezien het vervoer over het Meer een veel aangenamer en sneller alternatief voor het gevaarlijke pad. Het Meeroeverpad is in de Tijd van de Grote Koningin Nameda aangelegd en wordt in onze moderne tijd slechts gebruikt door Vogelvrijen en ontheemd gepeupel. Het pad is niet onderhouden en soms bijna volledig overgroeid en onherkenbaar als pad.

In de bossen groeien veel bijzondere varensoorten en het woud kent een grote variëteit aan mossen. Geelmos en Vrijheidsvaren zijn slechts voorbeelden van de woudflora. De fauna is even rijk. Er wordt beweerd dat in het woud naast zwijnen, (sneeuw) wolven, hole- en bergleeuwen en beren en hun gevaarlijkere neven

ber’kaz, var’kaz en har’kaz ook toverachtige beesten als feeën en demonen (mn. Merzahni) voorkomen. Af en toe komt met ruïnes tegen van dorpen en versterkingen die herinneren aan een welvarender tijd – ook de ruïnestad Meerval is in het woud te vinden: ooit een kuuroord voor de Geliaanse adel, nu een toevluchtsoord voor bannelingen en vogelvrijen.  

In Stierbergen is het leven hard en dat heeft ook weerslag op de Saïlon die hier wonen. De mijnwerkers, de jagers en een handjevol boeren die kleine stukjes land bewerken op de oosterkliffen.

De Dikke

In Stierbergen zijn het de regenten en de Corpennezen die de mijnen beheersen. Maar de Stierbergse adel is niet minder belangrijk. De ‘dikke’ hertog Wulfhardt II Adelbrecht van Stierbergen-Gehliaan woont in Steirbrugge in zijn kasteel, de strijdbare graaf Yaelmar III van de Mijnen in zijn stenen residentie midden in bergen en Baron Karel van Voordorp-Stierbergen, ‘Zonderhanden’,heeft een woontoren in de bergpas naar Hanbrugge. Deze drie edelen domineren het leven in Stierbergen en zorgen dat de ruwe mensen binnen de grenzen van de wet blijven. Stropers worden gestraft met het afhakken van een hand; dieven gebrandmerkt; moordenaars gehangen. In de wetten weerspiegelt de compromisloze aanpak van de ebbon. De feodale militie van Stierbergen staat bekend als strijdbaar en toont in de strijd weinig genade. De militie is ook de enige militie in Gelian die een kleine Nachtwacht heeft van half-ebbon en ebbon.